​Interview met Marian Blom, projectleider: “Ik blijf strijden voor bio”

Over de klimaatimpact van bio, CSRD, en het ‘teamwork’ dat bij wetgeving komt kijken

‘Wetgeving’ is niet zelden synoniem met ‘taaie kost’. Toch valt hier een hoop eer aan te behalen. Als het gaat om regels en wetten rondom biologische voedselproductie is er één persoon die je zo’n beetje alles kunt vragen: Marian Blom. Marian werkt bij Bionext al bijna 20 jaar voor de biologische sector, in diverse rollen, als belangenbehartiger en de laatste jaren vooral als adviseur inzake biologische wetgeving en Europa. Ze is met vele partijen in de sector op regelmatige basis in gesprek, zoals via de ketengroepen van biologische producenten, de handel en verwerkende partijen in bio, maar ook met Skal en het ministerie van LNV. Verder is Marian als vicepresident van IFOAM Organics Europe direct betrokken bij bio op Europees niveau.

Marian vertelt graag over de invloed van wetgeving in Europa op biologische voedselproductie en -consumptie. Van welke ontwikkelingen op dit gebied moeten we beslist meer weten? Lees verder!

Marian, hoe heb jij de biologische sector zien veranderen, de afgelopen twintig jaar?

“Wetgeving is altijd een zaak van lange adem. Veranderingen gaan niet snel. Een proces dat zich aftekent is dat wetten en regels steeds verder van de sector zelf lijken te komen staan. Toen de eerste EU regels over biologisch geschreven werden, in 1991, hebben heel veel experts uit de praktijk op nationaal niveau input geleverd. Sommigen zeggen letterlijk, ‘wij hebben aan die verordening meegeschreven’. Dat voelde als echt komende vanuit de praktijk. Als iets van ons, ‘van de sector’.”

“Eerst werd er nog heel veel ruimte gegeven aan variatie binnen de EU, op landenniveau. Maar toen kwam de gedachte van ‘één markt’ - en dat betekende ook: één markt voor bio. Dat vraagt om een zelfde set regels. Het werkte belemmerend voor de handel dat er zoveel verschillende merken en regels in individuele landen golden. Daarom is er vanaf de eerste EU verordening uit 1991 gewerkt aan meer harmonisering. Regels voor bio van elk land apart werden meer met elkaar in overeenstemming gebracht. Dat heeft als gevolg dat regelgeving uitgebreider én complexer is geworden. Landbouw in Zweden heeft deels echt met andere omstandigheden te dealen dan de landbouw in Nederland, en je moet die verschillende situaties wel ‘dekken’ met wetgeving.”

“Meer recent zie je dat biologisch in beleidsnotities een onderwerp wordt om klimaatdoelen of duurzaamheidsdoelen te behalen. Die intentie is er vanuit de bio-beweging zelf natuurlijk altijd al. Nu zie je dat door overheden duurzaamheidsambities nadrukkelijker geformuleerd worden. Alleen regels opstellen over wat wel of niet mag, is niet langer genoeg, je moet ook de impact gaan meten. Dat is zeker een kans voor bio: maar we zullen wel moeten bewegen, om meer bewijzen te verzamelen over de duurzaamheidsimpact van biologisch. Daarop voortbordurend; de CSRD treedt stapsgewijs in werking. Uiteindelijk moet het hele bedrijfsleven ermee gaan werken, en ik merk dat het steeds meer begint te leven. CSRD zou voor biologisch zeker een kans kunnen zijn. Bedrijven moeten met CSRD aan uitgebreide duurzaamheidseisen in hun hele productieketen gaan voldoen, en bio kan een manier zijn om aan die eisen te voldoen.”

“We zullen wel meer data moeten gaan aanleveren. Bio wordt soms in berekeningen nog niet goed meegenomen. Neem de carbon footprint van vlees, dat ligt echt wel onder een vergrootglas. Maar als je wil berekenen wat de klimaatimpact van vlees eten is, moet je ook meenemen of de dieren soja uit Brazilië eten, of biologisch graan van Europese herkomst, bijvoorbeeld. Collega Hans Fuchs is aan het afstemmen met de biologische varkenssector om dit beter in beeld te brengen voor varkensvlees. Zodat een carbon footprint evenwichtiger gemeten wordt, en diverse aspecten van duurzaamheid meeneemt.”

Wetgeving is teamwork

“De biologische wetgeving is echt complex, maar met z’n allen samen weten we er bij Bionext echt veel van. Wetgeving is echt teamwork. Collega Maaike Raaijmakers bijvoorbeeld, zij weet alles over veredeling, kent de regels rondom opkweken heel goed, en de wettelijke kaders in de sierteelt. Ze kan ook het best van ons allen onderbouwen waarom we weg moeten blijven van patenten op ons voedsel. En bijvoorbeeld over melkvee, en de regelgeving rondom biologische zuivel, daar is Gerdine dan weer de expert in. Hans Fuchs is onze specialist op het gebied van pluimvee en de biologische varkenshouderij.”

“Deze collega’s kennen niet alleen de meest actuele staat van de regelgeving, maar ook over hoe in de praktijk bioboeren er soms mee klem komen te zitten. Die expertise wordt vervolgens breed in Europa gedeeld, zodat we samen kunnen bouwen aan onze kennis, en aan het oplossen van knelpunten in het systeem.”


Het net ophalen: ketenorganisatie als klankbord van de sector

“Als projectleider Wetgeving moet je de ontwikkelingen binnen biologische wetgeving goed volgen, en met veel partijen spreken. Ik heb daarom regelmatig overleg met Skal, en bijvoorbeeld met ministerie van Landbouw. Dat vormt dan bijvoorbeeld weer input voor gesprekken die het ministerie daarna in Brussel heeft. Soms is de vraag aan ons letterlijk: hoe kijkt de sector hier tegenaan? Of brengen we in kaart welke effecten biologische boeren, handelaren of verwerkers in de praktijk hebben van een bepaalde maatregel? Dus dan zijn wij een klankbord van de biologische sector. Wij zijn als ketenorganisatie een sparringpartner van het ministerie, om de sectormening te peilen, voordat er op EU niveau input wordt geleverd aan besluitvorming.”

“We hebben samen met onze achterban jarenlange ervaringen met de uitvoering van een wet. Op papier wordt soms een besluit genomen, maar het moet wel kloppen met de realiteit. Dan zoek je contact met collega-organisaties in de gangbare sector, bijvoorbeeld met LTO, het GroentenFruithuis. Door onze kennis te delen kunnen we kansen en knelpunten uit de hele sector beter in beeld brengen, ook bij de wetgevende instanties.”

Leren van andere landen

“Het leuke van op EU-niveau overleg voeren is dat je geïnspireerd wordt door anderen. Zo heeft elk land in de EU wel iets om van te leren. Italië heeft een aantal jaar een belasting geheven op pesticiden, en met dat geld heeft het onderzoek voor de biosector gefinancierd. Dat heeft een aantal jaar goed gewerkt. Ook interessant: Oostenrijk heeft bij de aansluiting bij de EU in de jaren ’90 al een grondige analyse gemaakt van hun nationale landbouwproductie. En daar is vervolgens gekozen voor een focus op kwaliteitsproducten, zoals biologisch, en zich niet zozeer te richten op produceren voor de wereldmarkt. Daar komt in Oostenrijk al decennialang pro-bio beleid uit voort, waardoor bio daar een sterke ontwikkeling heeft kunnen doormaken. En neem Roemenië , dat land heeft het BTW tarief weten te verlagen op kwaliteitsproducten, dat zijn o.a. beschermde herkomst-producten en biologische producten.”

“Die goede voorbeelden die je hoort, die drop je dan weer in gesprekken, en soms komt daar dan weer een goed idee uit voort. Zo kom je verder, door kennis en ervaring uit te wisselen.”

“Wat ik voor Nederland een hoopvol pad vind: ik blijf geloven in de mogelijkheden voor een ambitieus aandeel bio in overheidscatering, of bijvoorbeeld in schoolmaaltijden. Internationaal zijn daar goede voorbeelden van te vinden. En je ziet echt dat dat iets doet met toelevering. En ja, met de uitslagen van nationale en Europese verkiezingen zijn het voor bio best spannende tijden, maar ik blijf ook geloven dat de boodschap van biologisch niet van een politieke kleur afhangt. Samen met mijn collega’s blijf ik in ieder geval strijden voor bio!”



Terug naar overzicht